Drie lessen uit de sportwereld: de cases van ISU, Super League en Royal Antwerp

Op 21 december 2023 deed het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) uitspraak in drie zaken van sportbonden: Super League, International Skating Union, ISU en Royal Antwerp Football Club, Royal Antwerp.

Het HvJ bevestigde dat sportbonden niet zijn vrijgesteld van de toepassing van de Europese mededingingsregels, voor zover zij economische activiteiten verrichten, zoals het organiseren van wedstrijden en het commercialiseren van uitzendrechten.

Deze drie uitspraken kunnen ook invloed hebben op sectoren buiten de sportwereld, zoals de digitale markten en normalisatie-instituten. Hieronder analyseren we deze uitspraken en geven we een aantal lessen die we trekken uit de drie zaken.

De les van Super League

Achtergrond

Twaalf van de grootste Europese voetbalteams kondigden in april 2021 aan dat ze een nieuwe professionele voetbalcompetitie gingen vormen, de ‘Super League’. In reactie hierop brachten de Union of European Football Associations (UEFA) en de Fédération Internationale de Football Association (FIFA) een gezamenlijke verklaring uit waarin ze de rechtmatigheid van de Super League betwistten. Hierbij dreigden ze ook ieder voetbalteam of iedere speler die erbij betrokken was te verbannen uit alle FIFA/UEFA-geaffilieerde competities zoals de FIFA World Cup en de UEFA Champions League. De statutaire bepalingen van de FIFA en de UEFA gaven hen de bevoegdheid om deelname aan externe interclubtoernooien te bestraffen. Hierin werd vermeld dat clubs en spelers die deelnamen aan niet-goedgekeurde competities konden worden beboet.

Bevindingen van het HvJ

Het HvJ concludeerde dat de toestemmingsregeling de UEFA en de FIFA een onbeperkte discretionaire bevoegdheid gaf. Het was immers mogelijk voor de UEFA en de FIFA om concurrerende competities goed te keuren of af te keuren en om deelname aan dergelijke competities (zonder goedkeuring) te bestraffen. Deze bevoegdheden konden op een niet-transparante, niet-objectieve, discriminerende en/of onevenredige manier worden uitgeoefend en daarbij concurrerende organisaties benadelen. Het HvJ voegde hieraan toe dat het onwaarschijnlijk is dat er een legitieme doelstelling bestond dat dit onpartijdige besluitvormingskader zou rechtvaardigen.

Het HvJ benadrukte dat als een organisatie een markt zowel reguleert als hierop concurreert, zij haar besluitvormingsproces transparant moet maken aan het publiek. Belangrijk is dat het kader en de criteria niet discriminerend zijn. Concreet betekent dit dat niet-discriminerende criteria “niet tot gevolg hebben dat aan de organisatie en het in de markt zetten van derde competities, alsmede aan de deelname van clubs en spelers aan deze competities, eisen worden gesteld die hetzij verschillen van die welke gelden voor de door de beslissingsbevoegde entiteit georganiseerde en in de markt gezette competities, hetzij identiek of vergelijkbaar zijn, maar in de praktijk onmogelijk of buitensporig moeilijk zijn na te leven door een onderneming die niet dezelfde hoedanigheid van vereniging heeft of niet over dezelfde bevoegdheden als deze entiteit beschikt, en die zich dus in een andere situatie bevindt dan deze entiteit” (punt 151 van het arrest). De sancties voor niet-naleving door de leden van de organisatie moeten proportioneel zijn met normen die transparant, objectief, nauwkeurig en niet-discriminerend zijn.

Bredere implicaties

De uitspraak kan bredere implicaties hebben voor organisaties zoals brancheverenigingen, kamers van koophandel of andere instellingen. Richtlijnen en sancties kunnen worden ingevoerd en toegepast op voorwaarde dat deze vergezeld gaan van een kader dat onpartijdige besluitvorming voorkomt en regels die transparant, objectief, proportioneel en niet-discriminerend zijn.

De les van ISU

Achtergrond

Het oordeel van het HvJ in International Skating Union (ISU) is vergelijkbaar met dat van de Super League. ISU overziet en promoot kunst- en wedstrijdschaatsen wereldwijd, en beheert internationale competities met de bijbehorende rechten. Net als de FIFA en de UEFA, hanteerde de ISU regels die voor nieuwe internationale competities voorafgaande goedkeuring verplicht stelden. Ook had de ISU de bevoegdheid om atleten te straffen voor deelname aan ongeoorloofde evenementen. Deze sancties konden leiden tot levenslange uitsluiting van alle ISU goedgekeurde wedstrijden, die cruciaal zijn in de kwalificatie voor de Olympische Winterspelen. Opmerkelijk is dat de aanleiding voor het onderzoek van de Europese Commissie, dat uiteindelijke leidde tot deze zaak, een klacht is van twee bekende Nederlandse schaatsers – Mark Tuitert en Niels Kerstholt. Zij beargumenteerden dat de regels van de ISU in strijd waren met de Europese mededingingsregels door hen te verbieden deel te nemen aan de schaatscompetitie dat het Koreaanse bedrijf Icederby International in 2014 in Dubai wilde organiseren. Deze competitie had een nieuw wedstrijdformat dat zou plaatsvinden op een speciale ijsbaan waarop langebaanschaatsers en kortebaanschaatsers samen zouden strijden. Hier gaf de ISU geen goedkeuring voor en Tuitert en Kerstholt haakte af door de dreiging van een levenslang verbod.

Bevindingen van het HvJ

Het HvJ bevestigt de conclusies in de Super League-zaak en oordeelt dat de regels van de ISU en de relevante sancties onrechtmatig zijn. Het HvJ oordeelde dat de geschillenbeslechtingsprocedure die het Hof van Arbitrage voor de Sport (CAS in Lausanne) exclusief belast met alle geschillen over ISU-beslissingen, het misbruik van de machtspositie versterkt. Bij prejudiciële vragen over het Europees recht, kon het CAS zich niet wenden tot het HvJ. Daarom oordeelde het HvJ dat het arbitragemechanisme in gebruik bij de ISU de effectiviteit van de Europese mededingingsregels zou aantasten.

Bredere implicaties

Als interne regels een arbitrage-instantie (bijvoorbeeld een arbitragehof) voorschrijven voor de exclusieve bevoegdheid van geschillen, is vereist dat deze de mogelijkheid heeft om prejudiciële vragen te stellen ter uitlegging van het EU-recht. Bij afwezigheid hiervan brengt het geschillenmechanisme de effectiviteit van het EU-mededingingsrecht in gevaar. Zelfregulerende organisaties moeten daarom effectieve rechterlijke toetsing van hun regels waarborgen.

De les van Royal Antwerpen

Achtergrond

De zaak Royal Antwerp betrof een reeks UEFA-regels die deelnemende voetbalclubs aan UEFA-interclubcompetities verplichtten om ten minste acht ‘lokaal opgeleide spelers’ in een team van 25 spelers te hebben. De Belgische voetbalbond legde vergelijkbare regels op voor professionele voetbalteams die in binnenlandse competities spelen. Beide stelden in essentie dat ‘lokaal opgeleide spelers’ worden gedefinieerd als spelers die, in de leeftijd van 15 tot 21 jaar, ten minste drie jaar bij hun club of een andere club in dezelfde nationale bond hebben getraind, ongeacht hun nationaliteit.

Bevindingen van het HvJ

Volgens het HvJ kunnen de regels voor ‘lokaal opgeleide spelers’ door hun aard de keuzevrijheid van de clubs beperken om spelers met de beste prestaties te selecteren. Daardoor beperken de regels een belangrijk aspect van de interclubvoetbalcompetitie, namelijk de werving en het contracteren van spelers voor teams. Het HvJ liet het echter aan de Belgische rechter over om te onderzoeken of dit een onrechtmatige beperking van de mededinging zou kunnen zijn. De Belgische rechter zal moeten nagaan of de regels de toegang van voetbalclubs tot spelers beperken als een “bron” die essentieel is voor hun succes.

Bredere implicaties

De ‘lokaal opgeleide spelers’-regel doet ons denken aan inbreuken op het mededingingsrecht die verband houden met arbeidsmarkten, zoals afspraken tussen ondernemingen om elkaars personeel niet aan te nemen of om hen geen hoger salaris aan te bieden om van werkgever te veranderen. Deze overeenkomsten beperken de mobiliteit van werknemers en kunnen een nadelig effect hebben op de concurrentie. In een sector waar het inhuren van werknemers met bepaalde vaardigheden essentieel is, wordt het door deze overeenkomsten voor kleine ondernemingen moeilijk gemaakt om de markt te betreden. Op basis van de redenering in deze zaak zou beargumenteerd kunnen worden dat sector-brede afspraken over wervingsvoorwaarden een nieuwe categorie misbruik van een machtspositie in een arbeidscontext zouden kunnen vormen. Het is echter nog te vroeg om precies te voorspellen hoe de bevindingen van Royal Antwerp zullen worden toegepast buiten de sportwereld.

Samenvatting

De conclusie die we kunnen trekken uit de zaken Super League, ISU en Royal Antwerp is relevant voor de sportwereld, maar zeker ook daarbuiten: Kort gezegd, organisaties die economische activiteiten verrichten in sectoren waar werknemers met bepaalde vaardigheden essentieel zijn en waar deze organisaties tegelijkertijd als ‘poortwachters’ optreden door die sectoren te reguleren, moeten in gedachten houden dat:

  1. Ze regels en sancties met betrekking tot de toegang tot markten kunnen aannemen en hanteren, maar deze moeten wel vergezeld worden door een geschikt kader om onpartijdige besluitvorming te voorkomen;
  2. Deze regels mogen een arbitrage-instantie voorschrijven voor de exclusieve behandeling van geschillen, zolang de buitengerechtelijke instantie de bevoegdheid heeft zich te wenden tot het HvJ met prejudiciële vragen ter uitlegging van het Europees recht;
  3. Voorschriften voor de gehele sector over wervingsvereisten, met name in sectoren waar de toegang tot arbeidskrachten met specifieke vaardigheden een belangrijke concurrentieparameter is, moeten zorgvuldig worden geanalyseerd vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt.

Mocht u nader advies wensen, dan helpen wij u graag verder. U kunt contact met ons opnemen via e-mail of telefoon.